33

 

 

 

 

Tijdens de rit naar Kimmerston hield Anne zichzelf voor dat ze niet goed bij haar hoofd was. Uitgerekend nu zou ze juist Godfrey Waugh uit de weg moeten gaan. De relatie was al ingewikkeld genoeg, en als Godfrey een verdachte zou worden in het moordonderzoek...

Ze was nog nooit bij Godfrey op kantoor geweest. Zijn secretaresse zou haar niet herkennen, en Anne bedacht dat ze gewoon naar binnen kon lopen en zeggen dat ze hem wilde spreken. Maar ze dacht niet dat ze het vandaag kon opbrengen om zo brutaal te zijn.

Deze gedachten en andere hadden haar bijna de hele nacht wakker gehouden en toen ze haar auto parkeerde bij zijn kantoor, wist ze eigenlijk nog steeds niet wat ze zou doen.

Het was halverwege de ochtend. De mist was opgetrokken en het was al behoorlijk warm. Godfreys kantoor was gevestigd in een functioneel betonnen gebouw dat in de jaren zeventig was opgetrokken, vlak bij de rivier aan de rand van de stad, een poging van de gemeenteraad om bedrijven te lokken met een aantrekkelijke locatie. Anne bleef in haar auto zitten wachten en keek naar de aalscholvers die op de pieren in de rivier stonden.

Om twaalf uur kwam er een stroom vrouwen het gebouw uit om hun boterhammen bij de rivier op te eten. Het hoofdkantoor van de Borders Building Society was in het pand gevestigd en de vrouwen droegen identieke marineblauwe rokken en blouses van bedrukt synthetisch materiaal. Ze gingen in het gras liggen en trokken hun rokken op om zoveel mogelijk zon op te vangen zonder dat het al te wuft werd.

Anne bleef wachten. Ze had de auto zo geparkeerd dat ze de hoofdingang in de gaten kon houden, en hoewel de temperatuur binnen die van een plantenkas benaderde, stapte ze niet uit om bij de anderen in het gras te gaan zitten. In de auto voelde ze zich veilig. Ze had zich nog nergens toe verplicht. Ze kon nog steeds terugkrabbelen, hem toch maar niet confronteren met de vraag: ‘Zeg, Godfrey, wat is er op de heuvel eigenlijk precies tussen jou en Grace Fulwell voorgevallen?’

Opeens zag ze hem staan op de stoep, net buiten de grote klapdeuren, alsof hij werd verrast door het felle zonlicht. Met gebogen hoofd en zijn handen op zijn rug liep hij de straat door in de richting van het centrum. Ze stapte uit en liep hem achterna zonder ook maar de tijd te nemen om het portier op slot te doen. Hij ging natuurlijk in Kimmerston ergens lunchen. Waarschijnlijk was hij op weg naar een eethuisje of een broodjeszaak waar hij regelmatig kwam. Zij zou daar ook naar binnen gaan, zogenaamd toevallig, en dan zou ze zeggen: ‘Ik wist niet dat jij hier ook kwam.’

Maar hij bleef staan voordat hij de winkelbuurt bereikte. In de hoek die werd gevormd door de twee hoofdstraten stond de St. Bartholomew-kerk. Het kerkhof werd van de straten gescheiden door lage stenen muren en in de hoek waar de muren bij elkaar kwamen bevond zich een houten, overdekt kerkhofportaal. Op de grond onder het houten dak lag een hoopje roze confetti. Godfrey liep door de poort, waarbij hij de confetti met zijn voeten verspreidde.

Zelfs toen nog verkeerde Anne in de veronderstelling dat hij iets wilde gaan eten. De kerk in Langholme hield nu en dan open huis en de opbrengst van de maaltijd – doorgaans soep, brood en kaas – ging naar een liefdadigheidsinstelling die zich inzette voor een of ander derdewereldland. Ze vermoedde dat het hier ook om iets dergelijks zou gaan, al zag ze nergens aanplakbiljetten waarmee voorbijgangers op de lunch werden geattendeerd, en evenmin zag ze andere gasten. De zon en de achtervolging door de drukke straat hadden haar in de war gebracht.

Maar ze liep achter hem aan naar binnen in de verwachting achter in de kerk dames met een flinke boezem in gebloemde schorten aan te treffen achter kraampjes met een theeketel en kopjes van wit hotelporselein. Het roezemoezige uitwisselen van roddels uit de kerkgemeenschap. In plaats daarvan trof ze stilte aan.

Aarzelend was ze even blijven staan in de schaduw van het portaal. Daar was het koel. Ook hier lag in de hoeken confetti. Kennelijk was hier het afgelopen weekend een huwelijksinzegening geweest. Toen duwde ze de zware deur open. Het zonlicht viel door het gebrandschilderde glas boven het altaar, over het middenpad en in haar ogen. De bloemen die voor de huwelijksinzegening in de kerk waren geplaatst, waren nog niet weggehaald – voor de ramen stonden enorme witte en goudgele bloemen in kristallen vazen, die fonkelden in het gekleurde licht.

Ze bleef even staan, in verlegenheid gebracht omdat ze dacht dat ze midden in een dienst naar binnen was gelopen en dat zij nu zou worden aangestaard zoals iedereen naar Vera Stanhope had zitten staren toen die opeens tijdens de rouwdienst voor Bella in het crematorium was verschenen. Toen haar ogen zich hadden aangepast aan het licht, zag ze dat Godfrey en zij de enigen in de kerk waren en dat Godfrey niet eens had gemerkt dat zij was binnengekomen.

Hij zat voor in de kerk op een bank naast het middenpad, maar hij leek niet te bidden. Ze hadden het nooit over geloofszaken gehad. Ze vroeg zich af of dat misschien de reden van zijn gespannenheid was, zijn stemmingswisselingen: gewetenswroeging vanwege zijn overspeligheid. Maar eigenlijk zag hij er op dit moment eerder uit als iemand die op een bus zat te wachten dan als een man die een spirituele crisis doormaakte. Hij wierp een zenuwachtige blik op zijn horloge. Misschien had hij hier met iemand afgesproken, maar dan zou hij zich toch af en toe naar de deur hebben omgedraaid, en hij had haar nog steeds niet gezien. Zelfs toen ze door het middenpad naar voren liep en hij haar voetstappen moest hebben gehoord, bleef hij hardnekkig naar de voorkant van de kerk zitten staren.

Ze ging op de bank achter hem zitten en zei gemoedelijk: ‘Ik heb nooit geweten dat jij een gelovig man was, Godfrey.’

‘Anne.’ Hij zei het voordat hij zich omdraaide om haar aan te kijken en toen hij dat deed, kon ze uit zijn uitdrukking niet opmaken of hij blij was haar te zien.

‘Of misschien voelde je de behoefte om te biechten?’

‘Wat bedoel je?’

‘Vier dagen,’ zei ze luchtig. ‘Zonder dat ik iets van je heb gehoord. Zeg maar niets. Laat me raden. Je hebt het druk gehad.’

Hij antwoordde niet.

‘Waarom ben je er zo haastig vandoor gegaan nadat je op de heuvel was geweest?’ De luchtige toon kon ze niet meer volhouden. ‘Waarom ben je niet naar Baikie’s gekomen om gedag te zeggen?’

‘Ik was van slag,’ zei hij ten slotte.

‘Hoezo? Omdat je was gesnapt met je broek op je enkels? Of is er iets anders gebeurd waardoor je van slag bent geraakt?’

‘Wat bedoel je?’

‘Ik moet weten wat er die middag op de heuvel heeft plaatsgevonden.’

Hij draaide de wijzerplaat van zijn horloge naar zich toe zodat hij kon zien hoe laat het was. Het bandje was los. Ze had hem nog nooit zo zenuwachtig gezien. Dat, in combinatie met zijn zwijgzaamheid, maakte haar kriegel en ze schreeuwde: ‘Jezus nog aan toe, ik vraag je of jij Grace Fulwell hebt vermoord!’

Haar stem vulde de kerk, en stierf weg in de hoeken en onder het hoge dak.

‘Nee,’ zei hij. ‘Natuurlijk heb ik haar niet vermoord.’ De zweem van irritatie in zijn stem was geruststellender dan zijn woorden.

‘Is de politie al bij je geweest?’ vroeg ze.

‘Waarom zouden ze?’

‘Vanwege de steengroeve. Ze denken dat Grace misschien is vermoord omdat ze iets heeft ontdekt wat het project zou kunnen tegenhouden.’

‘Jezus, wie heeft die theorie bedacht?’

‘De inspecteur die is belast met het onderzoek, een vrouw die Stanhope heet.’

‘Je hebt toch zeker wel verteld dat dat belachelijk is?’

‘Ik heb haar helemaal niets verteld.’ Ze sprak langzaam, waarmee ze haar woorden extra gewicht gaf.

Hij keek op van zijn horloge. ‘Dus ze weet niet dat ik er die dag ben geweest?’

‘Nee.’

‘Ik wist eigenlijk niet wat ik moest doen. Op de televisie werd een oproep gedaan aan mensen die in de buurt van Black Law waren geweest. Of die zich alsjeblieft wilden melden. In eerste instantie wilde ik daar gehoor aan geven. Ik had gewoon kunnen zeggen dat ik de locatie heb bezocht. Toen bedacht ik dat dat misschien wel erg vreemd zou overkomen als jij niet had gezegd dat ik er was geweest. Ik zou natuurlijk kunnen zeggen dat ik niet bij het huis langs ben geweest, dat ik meteen de heuvel op ben gegaan. Wat denk jij?’

‘Jezus, Godfrey, ik ben je moeder niet.’

‘Nee, neem me niet kwalijk.’

‘Heb je Grace gezien?’

‘Alleen maar in de verte. Ze liep zo snel dat ik haar niet heb kunnen inhalen.’

‘Heb je iemand anders gezien?’

‘Nee.’ Ze had de indruk dat hij even had geaarzeld, maar besloot dat ze zich dat waarschijnlijk had verbeeld. Zijn paniekerigheid maakte haar ook nerveus.

‘Dan heeft het weinig zin om je te melden.’

‘Maar mijn auto stond voor je huis geparkeerd. Ik ben over het erf gereden. Wat zal de politie denken als ze dat van iemand anders horen voordat ik het heb gemeld?’

‘Hoe kan ik dat verdomme weten?’

Hij keek haar aan alsof ze hem een klap had gegeven. Hij vond het niet prettig als ze vloekte. Ze dacht terug aan voorgaande keren dat hij daardoor gechoqueerd was geweest en hervond enigermate haar kalmte.

‘Neem me niet kwalijk,’ zei ze. ‘Maar de beslissing is aan jou, weet je. Dat kan niet anders!’

‘Ik zit er verschrikkelijk mee.’

‘Ik ook.’

‘Ik bedoel, wat zouden de mensen gaan denken?’

Hou je hoofd koel, meisje, dacht ze. ‘Je bedoelt als Barbara erachter zou komen dat je stiekem bent gaan picknicken in de heuvels?’

‘Nee,’ zei hij ongeduldig. ‘Dat bedoel ik niet. De pers heeft nog geen lucht gekregen van dat steengroevegedoe, maar dat is alleen maar een kwestie van tijd. Stel je de koppen eens voor: “Natuurbeschermer vermoord op geplande locatie van nieuwe steengroeve”. De planning verloopt al langzaam genoeg. Dit project moet doorgang vinden.’ Hij zweeg even. ‘Kon ik er maar zeker van zijn dat de politie er niet achter komt.’

‘Nou, ik heb het niemand verteld. Grace kan het niet meer vertellen. Dan bestaat er natuurlijk een heel kleine kans dat de moordenaar je heeft gezien, maar het lijkt me sterk dat die aan de politie gaat vertellen dat hij op de heuvel was. Dus, hoe zou inspecteur Stanhope er dan ooit achter moeten komen, tenzij jij het aan iemand hebt verteld?’

Na een korte stilte voegde ze eraan toe: ‘Jij hebt het toch aan niemand verteld, Godfrey, of wel soms?’

‘Nee,’ zei hij. ‘Natuurlijk niet.’

Ze nam hem aandachtig op, maar drong niet verder aan.

‘Trouwens,’ zei ze, ‘wat doe je hier eigenlijk?’

‘Het is hier rustig. Ik kom hier af en toe als ik even weg wil zijn van kantoor.’

‘Toch niet gelovig, dus? Geen gewetenswroeging over overspel? Dat vroeg ik me af.’

‘Geen enkele gewetenswroeging wat jou aangaat.’

Hij stond op, trok zijn stropdas recht en keek nog eens op zijn horloge. ‘Ik moest maar eens terug.’

‘Wil je dat ik door de zijdeur verdwijn, zodat we niet samen gezien worden?’

Hij glimlachte. ‘Ik geloof niet dat dat nodig is.’

Maar buiten de kerk, in de schaduw van het portaal, aarzelde hij. ‘Je hebt je auto waarschijnlijk in de stad geparkeerd.’

‘Nee. Bij je kantoor. Daar heb ik op je staan wachten. Hoe kon ik anders weten dat je hier was?’

‘Misschien,’ zei hij, nogal ongemakkelijk, ‘is het toch maar beter dat we daar niet samen worden gezien.’

‘Waarom niet, verdomme?’

‘Neville Furness is vandaag op kantoor.’

‘Nou en?’

‘Ik heb je toch verteld dat hij ons samen uit het restaurant heeft zien komen? Ik kan het me in dit stadium niet permitteren dat er gekletst wordt.’

Opeens bedacht ze iets. ‘Je hebt hem toch niet verteld dat je die middag dat Grace werd vermoord naar Baikie’s bent geweest, of wel?’

‘Nee,’ zei hij. ‘Natuurlijk niet.’ Maar Anne geloofde hem niet. Hij had er behoefte aan gehad om iemand in vertrouwen te nemen, en Neville was zijn rechterhand, zijn goeroe, als ze Barbara mocht geloven. ‘Ga jij maar vast,’ vervolgde hij. ‘Ik wacht wel een paar minuten voordat ik terugga.’

‘Ik dacht dat je zo’n haast had om terug te gaan naar kantoor.’ Ze voelde zich net een puber die een blauwtje had gelopen: belachelijk, wanhopig. Ze legde haar handen op zijn schouders. ‘Wanneer zie ik je weer?’

Hij maakte zich voorzichtig van haar los. ‘Ik geloof niet dat dat verstandig zou zijn.’

Ze kon haar oren niet geloven. ‘Wat bedoel je? Godsamme, nog niet zo lang geleden had je het over trouwen!’

‘Er is niets veranderd,’ zei hij ernstig. ‘Niet aan mijn gevoelens voor jou.’

‘Maar?’

‘Totdat ze die moordenaar hebben gepakt, totdat de gemoederen weer zijn bedaard, is het misschien beter dat we elkaar niet zien.’ De woorden stroomden zijn mond uit en toen hij haar gezicht zag, voegde hij eraan toe: ‘Omwille van jou, Anne. Ik wil niet dat jij in de problemen komt.’

Ze draaide zich om en liep de straat in. Ze kon de gedachte niet verdragen dat ze haar zelfbeheersing zou verliezen en zou gaan smeken. Maar na een paar passen bleef ze staan en riep ze: ‘Vertel me eens, Godfrey: zijn dat jouw woorden of die van Neville Furness?’

Hij antwoordde niet en ze liep door. Ze verwachtte dat hij haar achterna zou komen, dat hij haar zou vastpakken, of op z’n minst dat hij haar zou roepen. Toen hij niet reageerde, bleef ze weer staan. Ze had de pest aan zichzelf omdat ze zo slap was. Hij keek haar niet eens na. Hij was teruggelopen door het portaal, en door de opening zag ze hem op het kerkhof voor een van de graven staan, neerkijkend op de bos witte lelies die daarop was gelegd.

Lokvogel
titlepage.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_000.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_001.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_002.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_003.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_004.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_005.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_006.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_007.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_008.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_009.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_010.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_011.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_012.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_013.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_014.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_015.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_016.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_017.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_018.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_019.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_020.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_021.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_022.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_023.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_024.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_025.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_026.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_027.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_028.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_029.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_030.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_031.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_032.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_033.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_034.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_035.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_036.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_037.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_038.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_039.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_040.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_041.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_042.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_043.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_044.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_045.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_046.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_047.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_048.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_049.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_050.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_051.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_052.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_053.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_054.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_055.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_056.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_057.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_058.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_059.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_060.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_061.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_062.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_063.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_064.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_065.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_066.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_067.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_068.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_069.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_070.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_071.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_072.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_073.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_074.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_075.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_076.xhtml